Stop-loop
Oefening: Een persoon is de begeleider. Er zijn vijf actiewoorden die je moet onthouden.
STOP: sta stil LOPEN: begin te lopen SPRING: maak een sprong KLAP: klap in je handen
De andere deelnemers doen precies wat er gevraagd word
Extra:
- Keer de instructies om. Bij het woord "STOP" begin je te lopen. Als "LOPEN" wordt genoemd, stop je. Bij "SPRING" klap je in je handen, en bij "KLAP" maak je een sprong.
- Voeg meerdere actiewoorden toe zoals "JUIG" en "DANS"
- Vervang de woorden door een beweging zoals stap naar links of rechts.